
Jurisprudentie
BJ5557
Datum uitspraak2009-07-29
Datum gepubliceerd2009-08-20
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/5552 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-08-20
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/5552 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking WAO-uitkering. De omvang van het geding is door de rechtbank niet juist vastgesteld, omdat uit de aangevallen uitspraak niet blijkt dat de rechtbank heeft getoetst of de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. Op die grond vernietiging uitspraak. Er is rekening gehouden met de karakterneurotische persoonlijkheid. Argonaut/Uwv kan er geen verwijt van worden gemaakt dat geen informatie bij de GGZ-psycholoog is ingewonnen. Geschiktheid geduide functies. Ongegrond verklaring inleidend beroep.
Uitspraak
07/5552 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 6 augustus 2007, 07/344 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 29 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Muurlink, advocaat te Alkmaar, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brieven van 31 oktober 2007, 8 september 2008 en 27 maart 2009 heeft appellante stukken ingezonden, waaronder rapportages van een internist, een verzekeringsarts en een psycholoog. Het Uwv heeft hierop (telkens) gereageerd met inzending van rapportages van een bezwaarverzekeringsarts.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2009. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Muurlink. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.P.A. Loogman.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 6 juli 2006 heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 28 augustus 2006 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van appellantes arbeidsongeschiktheid met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 15% was.
2. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 2 januari 2007 heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 2 januari 2007, hierna: het bestreden besluit, ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen, kort weergegeven, dat het bestreden besluit op een juiste medische grondslag rust; er is geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsartsen van het Uwv bij appellante vastgestelde medische beperkingen.
4. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd, kort weergegeven, dat ten onrechte geen dan wel onvoldoende informatie is opgevraagd bij haar behandelaars, dat geen rekening is gehouden met haar karakterneurotische problematiek, dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het medisch oordeel afwijkt van het oordeel dat in het verleden de basis vormde om haar volledig arbeidsongeschikt te achten en dat zij verdergaand beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Ter zitting heeft appellante voorts enkele bezwaren van arbeidskundige aard naar voren gebracht.
5. De Raad overweegt het volgende.
5.1. De rechtbank heeft naar aanleiding van de medische beroepsgronden van appellante geoordeeld dat de medische grondslag van het bestreden besluit juist is. De rechtbank heeft vervolgens het beroep ongegrond verklaard. Aldus heeft de rechtbank de omvang van het geding niet juist vastgesteld, omdat uit de aangevallen uitspraak niet blijkt dat de rechtbank heeft getoetst of de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. De Raad verwijst naar zijn uitspraak van 17 april 2007 (LJN BA2955). Dit moet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het bestreden besluit beoordelen, in het licht van hetgeen in eerste aanleg en in hoger beroep naar voren is gebracht.
5.2. Met de rechtbank, en op de door deze daartoe gebezigde gronden, is de Raad van oordeel dat het bestreden besluit op een juiste medische grondslag rust. Hetgeen appellante daartegen heeft aangevoerd heeft ook de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen.
5.3. De Raad stelt vast dat het Uwv bij zijn besluitvorming rekening heeft gehouden met de informatie van de GGZ-instelling waar appellante onder behandeling is. Dat de psycholoog van Argonaut, die op verzoek van het Uwv appellante heeft onderzocht, geen nadere informatie bij de behandelaars heeft opgevraagd, leidt er niet toe dat de besluitvorming van het Uwv onzorgvuldig is tot stand gekomen. Argonaut heeft op eigen merites onderzoek gedaan naar de psychische toestand van appellante en was op de hoogte van de behandeling van appellante door de GGZ-instelling. Argonaut heeft op basis van haar onderzoeksbevindingen geadviseerd over de beperkingen die appellante in haar functioneren in gangbare arbeid zal ondervinden. Naar aanleiding hiervan heeft de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv de Functionele Mogelijkhedenlijst aangepast. De vraag naar de juiste diagnose is bij het vaststellen van de beperkingen en functionele mogelijkheden niet van doorslaggevend belang, zodat in het midden kan blijven of Argonaut de door de psychiater van de GGZ-instelling gestelde diagnose had dienen te volgen. In dit verband heeft de Raad overigens vastgesteld dat de door deze psychiater gestelde diagnose evenmin overeenkomt met de diagnoses welke zijn gesteld in de rapportages van de twee psychologen die appellante in hoger beroep heeft ingezonden.
5.4. Anders dan appellante stelt heeft de psycholoog van Argonaut blijkens diens rapportage rekening gehouden met de karakterneurotische persoonlijkheid (met cluster-C kenmerken) van appellante. De door appellante in hoger beroep ingebrachte rapportage van een verzekeringsarts, waarin wordt uitgegaan van een andere lezing van de rapportage van Argonaut, kan appellante dan ook niet baten. Evenzeer anders dan appellante ziet de Raad in de aangevallen uitspraak geen tegenstrijdigheid in de beoordeling van de rapportage van Argonaut. In rechtsoverweging 6 van de aangevallen uitspraak is sprake van een kennelijke verschrijving. Het kennelijke oordeel van de rechtbank is dat Argonaut er geen verwijt van kan worden gemaakt dat geen informatie bij de GGZ-psycholoog is ingewonnen.
5.5. Al hetgeen appellante overigens aan medische beroepsgronden naar voren heeft gebracht, zoals onderzoeken naar het Epstein-Barrvirus, CVS en SLE in wording, heeft de Raad onvoldoende geacht voor twijfel aan de juistheid van het standpunt van het Uwv over de functionele mogelijkheden van appellante op de in geding zijnde datum van 28 augustus 2006. Het feit dat het Uwv in voorgaande jaren andere conclusies heeft getrokken uit de medische beoordeling van appellante kan er niet aan afdoen dat de medische beoordeling die aan de onderhavige schatting ten grondslag ligt de rechterlijke toets kan doorstaan. Hierin ligt besloten dat de Raad geen aanleiding heeft gezien een deskundige te benoemen voor nader onderzoek van appellante.
5.6. Ter zitting van de Raad heeft appellante enkele arbeidskundige bezwaren naar voren gebracht. Voor de aan appellante geduide functies van inpakker en samensteller metaalwaren komen deze bezwaren hierop neer dat zij deze functies medisch niet geschikt acht, omdat daarmee haar belastbaarheid wordt overschreden. De Raad begrijpt op grond van de levensloop van appellante haar reserve ten opzichte van de belasting die het uitoefenen van een van deze functies voor haar kan meebrengen, maar acht, gegeven de juistheid van de vastgestelde beperkingen en de genoegzame toelichting door de bezwaararbeidsdeskundige in diens rapportage van 21 december 2006 bij signaleringen van mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van appellante, de bezwaren van appellante onvoldoende om de medische geschiktheid van de boven genoemde functies, evenals die van de functie van monteur/monteuse, in twijfel te trekken.
5.7. Het bezwaar van appellante tegen de functie van monteur/monteuse in verband met de daarin gestelde ervaringseis is eerst ter zitting van de Raad naar voren gebracht. De Raad acht dit bezwaar dermate tardief ingebracht dat het als in strijd met de goede procesorde buiten beoordeling dient te blijven.
6. Het beroep van appellante kan mitsdien niet slagen.
7. De Raad acht geen termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht een partij te veroordelen in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep ongegrond;
Bepaalt dat het Uwv aan appellante het betaalde griffierecht van € 144,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en J. Riphagen en H. Bedee als leden, in tegenwoordigheid van E. de Bree als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2009.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) E. de Bree.
KR